Welke juridische ruimte is er nog voor de innovatieve veehouder en waar ligt de verantwoordelijkheid van provincies?

Welke juridische ruimte is er nog voor de innovatieve veehouder en waar ligt de verantwoordelijkheid van provincies?

Hoe gaan we met innovaties in de veehouderijsector aan de slag als er geen vergunningen meer worden uit gegeven? Juist als die innovaties essentieel zijn voor de vermindering van emissies en dus deposities. 

De recente uitspraken van de Raad van State en de Haagse rechtbank zorgen weliswaar voor meer duidelijkheid, maar leiden tegelijkertijd ook tot meer zorgen over de economie en de toekomst van veehouderijsectoren. Gelukkig verscheen onlangs ook een rapport dat de WUR in opdracht van het Interprovinciaal Overleg (IPO) heeft opgesteld. Daarin wordt duidelijk dat innovatie een substantiële bijdrage kan leveren aan de benodigde emissiereductie (stikstof en broeikasgassen) van de veehouderij.

Afbeelding
Harm Borgers

In de afgelopen weken zijn diverse oplossingsrichtingen voor het stikstofprobleem benoemd variërend van het aanpassen van kritische depositiewaarden, het anders berekenen en meten van stikstofdepositie of het aanleggen van een zonering rond Natura 2000-gebieden. Aan innovatiekracht geen gebrek, maar welke juridische ruimte biedt de wet ons nu en wie is aan zet? Provincie Zeeland heeft een duidelijke stap voorwaarts gezet met het Zeeuws Gebiedsprogramma. Met de maatregelen in dat programma werkt die provincie aan natuurherstel en ook aan een betere waterkwaliteit, rekening houdend met klimaatverandering. Daar verbindt de provincie nu een stikstof- en natuurherstelplan aan vast, om zo snel mogelijk een juridisch geborgde dalende depositie-trendlijn voor natuurbelang aan te kunnen tonen. Dat is de basis om weer natuurvergunningen af te kunnen geven.

Voor onze praktijkpilots is het belangrijk dat er in alle provincies duidelijkheid komt voor de deelnemende veehouders, maar ook voor hun collega’s. Die duidelijkheid kunnen de provincies creëren. Op basis van een plan voor ieder Natura 2000-gebied met daarbij een passende beoordeling kan het provinciebestuur vaststellen welke stikstofruimte er is voor de emissiearme innovaties die onze pilots ontwikkelen. Die toedeling van stikstofruimte is het concrete antwoord van het provinciebestuur op de juridische vraag: ‘is de activiteit die stikstof veroorzaakt additioneel of niet?’

 

Provincies aan zet voor een nieuwe manier van werken

Die additionaliteit betekent in feite dat provincies kunnen bepalen wat de emissieplafonds zijn voor concrete innovaties. Ze kunnen dat doen op basis van de omgevingswaarden die al zijn voorbereid in het kader van de NPLG-processen. Wat ons betreft is het nog beter als zo’n plafond wordt vastgesteld voor een heel gebied, met daarbinnen diverse projecten en ontwikkelingen die weliswaar stikstofdepositie kunnen veroorzaken maar dat in veel mindere mate doen dan vroegere emissies. In het desbetreffende gebied wordt de toegekende stikstofruimte (het plafond) via interne en externe saldering ingezet voor de emissiearme projecten en ontwikkelingen. Op deze manier verdeelt de provincie de stikstofruimte die er wél is en creëert de provincie zekerheid voor de praktijk over de vraag welke innovaties additioneel zijn en welke niet. Boeren die binnen het toebedeelde gedeelte van de stikstofruimte (het emissieplafond) blijven, kunnen verder met de vergunningverlening voor hun activiteiten en innovaties.

Dus de juridische praktijk zal in de komende jaren in een omgekeerde richting gaan werken. Niet langer ligt de focus op middelvoorschriften bij het beoordelen van een investering van een veehouderijbedrijf. In plaats daarvan bepaalt de provinciale overheid de emissieplafonds voor activiteiten in een gebied en de veehouders kunnen op basis van dat plafond aantonen dat ze minder emissies gaan toevoegen in het gebied. Dat borgen zij met een aanvraag om een doelvoorschriftenvergunning (dit in het kader van bedrijfsspecifieke doelsturing).

Ruimte voor de praktijkpilots

Voor onze praktijkpilots staat deze nieuwe manier van werken centraal. Het gaat om borging van het emissieplafond op basis van doelvoorschriften. Voor een aantal praktijkpilots meten we binnen de vergunde ruimte wat de emissiereductie is van al langer bestaande stalaanpassingen, management maatregelen of mestverwaardingstechnieken. We veranderen niets aan de bedrijfsvoering, maar willen vooral goed meten om de wetenschappelijke en juridische basis te kunnen leggen onder die technieken. Maar in situaties waarin wel sprake is van een verandering van het bedrijf, is een nieuwe vergunning nodig. In die gevallen hebben wij te maken met het vereiste van de passende beoordeling en de additionaliteit. Omdat de emissieplafonds van gebieden nog niet bekend zijn, zal het in de praktijkpilots moeten gaan om experimenteerlocaties (dit is mogelijk op basis van de Omgevingswet) en om bestuurlijke moed om die nieuwe situaties te gedogen. Juist omdat die het accent leggen op emissiereductie.

We moeten met pilots aan de slag anders gaan de kansen van het innovatiespoor voor emissiereductie in rook op.